Peter Reijnders | |
---|---|
Peter Reijnders poseert bij de Heksenpoort begin jaren 50. | |
Volledige naam | Petrus Lambertus Wilhelmus Reijnders |
Alias | Peter, Piet |
Geboren | 's-Hertogenbosch, 24 juli 1900 |
Overleden | Vught, 29 december 1974 |
Jaren actief | 1951 - 1970 |
Beroep | fotograaf, cineast en uitvinder |
Nationaliteit | Nederlands |
Bekend als | bedenker en realisator van het Sprookjesbos |
Personen |
Petrus Lambertus Wilhelmus (Peter; Piet voor vrienden) Reijnders ('s-Hertogenbosch, 24 juli 1900 - Vught, 29 december 1974) was een Nederlandse fotograaf, cineast en uitvinder.
Peter Reijnders is in 1951 door zijn zwager Van der Heijden, destijds burgemeester van Loon op Zand, betrokken bij het tot stand komen van het Sprookjesbos. Hij zette zich in om het Sprookjesbos te ontwikkelen, bedacht ideeën voor uitbeeldingen en ontwerpen voor de technische realisaties en kwam met het idee de vormgeving over te laten aan Anton Pieck.
Reijnders zorgt voor de revolutionaire technische realisatie voor onder andere de Stenen Kip, Ezeltje Strek Je, de Vliegende Fakir en de Rode Schoentjes. Samen met Henk Knuivers bedenkt en maakt hij Holle Bolle Gijs. Zijn laatste bijdrage aan het park is het sprookje De Indische Waterlelies, waarna Reijnders zich in 1967 uit het park terug trekt. In 1972, twee jaar voor zijn overlijden, is hij voor het laatst in de Efteling aanwezig, wanneer het park de Pomme D'Or, de hoogste onderscheiding op toeristisch gebied, in ontvangst neemt.
Inhoud
Zijn leven, zijn werk
1900-1918
Peter Reijnders wordt als oudste van drie kinderen geboren in Den Bosch. Als kind valt hij op door zijn inventieve geest en onuitputtelijke drang om, voor alledaagse zaken, nieuwe vindingen te bedenken. Terwijl radio en telegrafie nog in de kinderschoenen staan bouwt Reijnders als 19-jarige met zijn vrienden een toestel waarmee hij morsesignalen uit de ether kan ontvangen.
Hoewel Peter geacht wordt de koffie- en tabaksgroothandel van zijn vader op te volgen, wordt tijdens zijn middelbare schoolopleiding duidelijk dat zijn interesse vooral ligt bij het helpen bij theateruitvoeringen in het concertgebouw van zijn grootvader. Het concertgebouw staat achter het woonhuis van de familie Reijnders en Peter is hier als dertienjarige veel te vinden. Zijn technische kennis en fantasie komt hier tot bloei en hij helpt mee met het aanleggen van een elektrische dynamo.
Later gaat het gebouw als filmtheater fungeren, waar Reijnders in aanraking komt met de stomme film. Tijdens de vertoning van zo'n geluidloze film klom hij achter het doek om op kritieke momenten in de film een knal of kapot vallende flessen te laten horen. Het publiek maakte zo kennis met de eerste verschijning van synchroon geluid.
Tot groot ongenoegen van zijn vader stopt Reijnders na 3 jaar met de HBS. Met zijn theoretische vakken en een toekomst in de koffie zou hij zich niet goed kunnen uiten. Zijn interesse in fotografie groeit in deze tijd en op zijn zolderkamer maakt hij uitgebreide fotosessies van zijn zus Willy.
1918-1930
Reijnders verhuist naar Den Haag en gaat na zijn diensttijd verder met fotografie als hobby. Hij heeft een inkomen uit het loon van verschillende tijdelijke banen. Als vertegenwoordiger en handelsagent komen zijn gevoel voor humor en verteltalent goed van pas. Voor de Philipsfabrieken in Eindhoven bedenkt hij diverse technische handigheden.
Reijnders trouwt op 27 oktober 1927 met Helena Perquin - de hele trouwerij wordt gefilmd en opvallend is dat Peter Reijnders veel bezig is met de film (titel: 'Onze T-rouwfilm'). Hij laat zich inspireren door en gaat experimenteren met de 'Avant Garde'- en de 'Ik-Film'-stijl. Reijnders gaat verder met het opnemen van films (op 16-mm-formaat) en gaat aan de slag met het maken van trouw- en bedrijfsfilms. Reijnders heeft het gehad als handelsagent en helpt ondertussen nog steeds mee bij Philips, en op aanraden van zijn vrouw besluit hij te verhuizen naar Eindhoven om zijn werk voor Philips daar voort te zetten.
1930-1945
Philips is in deze tijd bezig met het maken van de eerste flitslampen en Peter Reijnders komt met het idee om de lamp niet met gas maar met aluminiumdraad te vullen. Zijn simpele maar enorm doeltreffende ideeën worden erg gewaardeerd en goed beloond.
Philips zet Reijnders op een opdracht voor de Bijenkorf in Amsterdam, die de voordelen willen laten zien van de Bi-Arlita-lamp. Reijnders bedenkt een ludieke actie om het energievoordeel van de Philipslampen te visualiseren: in de etalage zijn dikke electriciteitsmannetjes te zien die gewone lampen en de Philipslampen passeren. Bij het passeren van de Philipslampen blijven ze even dik, bij de andere lampen worden ze graatmager. Het bijzondere tafereel is een grandioos succes: de etalage trekt duizenden bezoekers en wordt ook in Rotterdam en Den Haag gebruikt.
Het geld dat Reijnders verdient aan zijn film- fotobedrijf, onder de naam 'Artyfoto' en 'Artyfilm', besteedt hij aan het maken van vrije films. In 1933 realiseert Reijnders 'Camera Avontuur', een 'ik-film' met simpel en consequent verhaal met veel technische hulpmiddelen. Op de nationale Kinowedstrijd wint hij hiermee de eerste prijs. Hij wordt lid van een organisatie die jonge leden stimuleert te gaan filmen - er worden filmavonden georganiseerd en Reijnders helpt mee met onderwijzen in de filmtaal. Reijnders maakt weer twee films die worden geprezen met de eerste prijs op de Nationale Kinowedstrijd. Reijnders wordt lid van de adviesgroep 'Katholieke Filmactie' die de 'slechte'-film moet gaan bestrijden. En alhoewel het ongebruikelijk is dat de Katholieke Filmactie zelf films maakt, worden in Eindhoven verschillende 'goede'-films gemaakt.
In Brussel wordt een systeem uitgevonden om meerdere foto's op een glasplaat te plaatsen. Reijnders hoort van het apparaat en maakt, inventief als hij is en zonder het ooit gezien te hebben, een eigen apparaat. Hij krijgt een naam als specialist op gebied van portretten en artistieke kinderfoto's. Reijnders bedenkt een manier voor het afwerken van de toen nog schaarse kleurenfoto's waardoor ze kleurbestendig zijn en blijven. Zijn kleurenfoto's worden een groot succes.
Onder leiding van Reijnders wordt vanaf 1935 het 'Eindhoven Journaal' gemaakt, periodieke filmreportages onder het motto 'Ieder beeldje een juweeltje'. Later komt er onder redactionele leiding van Reijnders het blad 'Filmdrift' waarvoor ook buiten Eindhoven veel belangstelling is. Ondertussen vindt Reijnders manieren om 16mm-films synchroon van geluid te voorzien. Hij maakt met de productie 'Happy and Contented' de allereerste Nederlandse filmclip.
In 1938 verhuist Reijnders met vrouw en drie kinderen naar een andere locatie in Eindhoven waar hij meer ruimte heeft. Terwijl filmcollega's eind jaren dertig geen fut meer hebben, bruist Reijnders van activiteit. Reijnders roept met een open brief in het blad 'filmdrift' op om weer enthousiast te worden en 'weer ouderwetsch aan de slag te gaan!'. Zijn brief heeft in eerste instantie succes en er worden werkgroepen samengesteld voor verschillende genres film. Maar het filmen laat lang op zich wachten en Reijnders gaat zelf aan de slag met een eigen filmclip die zich afspeelt rondom zijn huis. Het is de vijfde film van Reijnders die de eerste prijs krijgt op de Nationale Kinowedstrijd; er wordt gesproken over 'de beste film van een Nederlander tot nu toe'.
Naast zijn films brengt Reijnders in samenwerking met Philips ook eigen producten op de markt als filmspots, een beeldovergangenapparaat (Artyvex) en een titelapparaat. In de oorlog kan Reijnders doorgaan met het maken van films. Succes heeft hij ook met het maken van pasfoto's, waarvoor hij zelf een pasfotomachine heeft ontwikkeld waarmee hij in tien minuten 48 pasfoto's kan afleveren. Dikke rijen mensen staan bij 'Artyfoto' in de rij. Bij bombardementen op de Philipsfabriek schuilt de familie Reijnders bij vrienden.
1945-1960
Na de oorlog is Eindhoven de tijdelijke hoofdstad van het bevrijde Zuid-Nederland. Peter Reijnders neemt initiatief tot oprichting van Nederlandse Filmactie, een filmcollectief voor een wederopbouw van de film in het algemeen. Hij wordt secretaris, later redacteur en niet veel later woordvoerder voor de vereniging. Voor fotografie heeft hij nog maar weinig tijd. Met een openluchtvoorstelling op de Dam in Amsterdam, op een reusachtig projectiedoek, bekijken 25.000 bezoekers de eerste kleurenfilms en er wordt gesproken van een 'wereldpremière'.
Samen met Pater Balm schrijft Reijnders het boekje 'Goed of Slecht'; het is de eerste Nederlandse poging om via een geschreven systeem een basis te leggen voor beoordeling van films. Reijnders maakt instructiefilms voor filmcursussen; Reijnders stopt met het Eindhovens Journaal en maakt verschillende professioneel afgewerkte films voor de gemeente Eindhoven. In 1947 maakt hij de korte kinderspeelfilm 'Het meisje en de pop' die weer een gat in de markt bleek te zijn.
De filmwereld in het noorden van het land is inmiddels weer op gang gekomen en de Nederlandse Filmactie zwakt zeer sterk af. Een enorme teleurstelling voor Reijnders, die zich vier jaar lang intensief had ingezet voor de 'eenwording van film'. Reijnders zit niet bij de pakken neer en gaat zich richten op reclameactiviteiten. In 1949 schrijft hij zich in voor de 'Beroepsvereniging van Nederlandse Cineasten'. Eerder in 1947 deed de gemeente Eindhoven een beroep op Reijnders voor het maken van een film over de wederopbouw van Eindhoven in een 10-jarige samenwerking met de gemeente. Jan van Oort is verantwoordelijk voor het geluid van de film, en de samenwerking tussen beide zal succesvol verlopen. Reijnders gaat akkoord met de opdracht maar vlekkeloos verloopt de opdracht niet - Reijnders houdt zich niet goed aan de afspraken en maakt een zeer creatieve bewerking van de beelden. Reijnders wordt door de gemeente verplicht zich in het vervolg alleen nog maar aan de opdracht te houden. Reijnders maakt de klus af die hij in 1952 presenteert.
Tot 1958 maakt hij nog een vijftal reportages voor de gemeente Eindhoven; voor vrije films en fotografie heeft hij geen tijd meer. Hij zet al vanaf 1951 al zijn zinnen op de Efteling.
De Efteling
Geïnspireerd door de Sprookjestuin
Op een familiefeestje laat Reijnders' zwager, Burgemeester van der Heijden, weten dat hij zich bezorgd maakt over de teruglopende schoenenindustrie in zijn gemeente Loon op Zand. Het 'R.K. Sport- en Wandelpark' van Kaatsheuvel met aangrenzende speeltuin waren voor de gemeente een belangrijke bron van inkomsten en daarom werd in mei 1951 een grote speeltuin en Theehuis geopend. In Eindhoven wordt rond dezelfde Pinksterdag in 1951 het 60-jarig jubileum van Philips gevierd. Het stadswandelpark is omgetoverd tot een grote 'Sprookjestuin'. De Sprookjestuin met haar vele verlichte decors, live sprookjesuitbeeldingen en vele financiële sponsoren trekt de aandacht van Reijnders. Hij probeert de Sprookjestuin voor Eindhoven te behouden, maar uiteindelijk gaat het plan niet door.
De speeltuin en Theehuis hadden maar weinig potentie om uit te groeien als trekpleister en met name mevrouw Van der Heijden, de vrouw van de burgemeester, denkt aan een stunt om de Efteling aantrekkelijker te maken. De oproep voor een stunt kwam als geroepen: Peter Reijnders opperde een permanent Sprookjespark. Een Sprookjespark met echte poppen die de illusie moesten wekken dat ze levend waren en je moest pas in tweede instantie ontdekken dat de poppen en attributen bewegen en geluid voortbrengen.
In eerste instantie zijn het nog vooral Reijnders en mevrouw Van der Heijden die zich in willen zetten voor het idee. Twaalf voorbeelden van Sprookjes worden technisch, vrij concreet door Reijnders uitgewerkt, maar toch kost het Reijnders veel moeite om het stichtingsbestuur te overtuigen; uiteindelijk krijgt Reijnders financiële steun om tot uitwerking over te gaan.
Terugkijkend op deze periode zegt Van der Heijden, tijdens de opening van het seizoen 1954, over de samenwerking met Reijnders:
Ik heb meerdere malen achter mijn oren gekrabd als mijnheer Reijnders met een nieuwe gedachte kwam. Ik dacht, ja, ja, dat is allemaal heel goed in een gezellig onderonsje, maar ik wil het wel eens zien. En ik moet zeggen, 99% van wat hij ontworpen heeft, is werkelijkheid geworden.
In groot contrast met de Sprookjestuin in Eindhoven zal in het Sprookjesbos een heel seizoen lang moeten kunnen draaien. In plaats van board moeten de sprookjes van een degelijke constructie worden voorzien en Philips-medewerkers worden erbij betrokken voor de technische realisatie.
Samenwerking met Anton Pieck
Voor de vormgeving wordt Anton Pieck gevraagd. Reijnders kent zijn fraaie verbeeldingen van de Sprookjes van Grimm, Pieck had voldoende allure en was goed in staat een Sprookjesachtige sfeer te creëren. Door de telefoon reageert Pieck afwijzend, maar Reijnders blijft aanhouden en stelt voor om 'in een kwartiertje aan de hand van schetsen uit te leggen wat de plannen zijn'. Pieck stemt in maar is vrij vastberaden om zich niet voor het project te laten strikken. Het gesprek loopt lang uit en wanneer Pieck tijdens het gesprek gaat lachen weet zijn vrouw Jo dat het goed zit. Pieck stelt verschillende voorwaarden aan de opdracht. Hij wil werken met echte authentieke materialen zodat zijn Sprookjeswereld op papier goed vertaald wordt in het driedimensionale. Medewerkers moeten gespecialiseerd zijn in wat ze doen en Pieck wil de uitvoering zelf kunnen goedkeuren. Reijnders stemt in en hoe langer het gesprek hoe enthousiaster het koppel wordt. Pieck gaat niet veel later naar Kaatsheuvel om te kijken wat er al gerealiseerd is
Reijnders gebruikt al zijn ervaringen voor de technische uitwerking van de sprookjes. Weggewerkte mechanieken, de elektromagneet, de nieuwe bandrecorder, diaprojecties en mogelijkheden van stromend water en lucht wist hij allemaal te benutten zodat menig bezoeker versteld zou staan en zich zou afvragen hoe zoiets nou werkte.
Het is begin 1952 wanneer de techniek en vormgeving op elkaar zijn afgestemd en er zullen nog maar drie maanden zijn om alles te realiseren. Er moeten tien sprookjes en een souvenirwinkel gebouwd worden. Reijnders wordt door het stichtingsbestuur aangewezen als projectleider en krijgt de verantwoordelijkheid over de uiteindelijke uitvoering. Hij krijgt verschillende vaklui zo ver om intensief mee te werken aan het project.
Bouw van het Sprookjesbos
Voor het modelleren van de figuren vraagt Reijnders de beeldhouwer Leo Jungblut, die vooral ervaring had met het maken van heiligenbeelden. Via Philips trekt hij Jan van Oort en Detlof Berggren, en later ook Henk Knuivers aan. Gemeentelijk bouwkundige Fons op den Kamp krijgt de taak de bouwsels te laten realiseren en tuinarchitect Lou Smeets doet de beplanting van de sprookjes. Veel deed Reijnders zelf. Voor het figuur van Doornroosje moest Reijnders op zoek naar vrouwelijke kunstboezems en Sneeuwwitje wordt bij Reijnders thuis in elkaar gezet. Hij koopt bij de St. Anna-zusters uit Eindhoven een lange zwarte pruik en laat zijn dochter, Betty Reijnders, het figuur opmaken. Met een lijkwagen wordt de kist van Sneeuwwitje uiteindelijk naar haar bestemming in Kaatsheuvel gebracht. Het idee van de gekleurde duiven kwam van Reijnders opa, die zijn duiven voor de grap wel eens verkleurde d.m.v. een onderdompeling in speciale spiritusbeits.
Reijnders is echt de ideeënman van het Sprookjesbos. Op basis van een idee voor de uitbeelding van Reijnders maakt Pieck vervolgens een concreet ontwerp. Het geluid van de verschillende sprookjes wordt veelal bijeengezocht door Reijnders zelf en het commentaar bij de meeste sprookjes wordt ook door Reijnders ingesproken. Hij maakt daarvan geen gebruik van teksten op papier: 'Het klinkt pas natuurlijk als er geen papier aan te pas komt', is zijn standpunt en dus leert hij de teksten van buiten. Voor de muziek bij de eerste Muzikale Paddestoelen en de Rode Schoentjes schrijft Jan van Oort speciale composities, het geluid van de Chinese Nachtegaal wordt ingefloten door een kunstfluiter en het snurken van de kok bij Doornroosje wordt nagemaakt door een kapot orgellipje.
Op 31 mei 1952 opent het Sprookjesbos en er wordt lovend gesproken over het geheel; er komen vier keer zoveel bezoekers op af als voorgaand seizoen, ook al is het door de extreem korte voorbereidingstijd allemaal nog lang niet af - veel nu klassieke onderdelen worden pas in 1953 gerealiseerd.
Reijnders vertelt in de pers dat de jeugd centraal staat in het park en dat daarom de meeste attracties vrijblijvend te zien zijn. Uitzondering hierop is de Stenen Kip waar een dubbeltje nodig is om de kip een verrassingsei te laten leggen. Reijnders voelt feilloos aan waarmee hij kinderen, ouderen en pubers kan vermaken. In zijn agenda worden ideeën omschreven voor het sprookje van Tafeltje-dek-je, de Vliegende Fakir, een reuktuin voor blinden en een permanente achtbaan (1957) in het thema van een spookkasteel met landerijen bij het sprookje 'De man die niet kon griezelen' - in plaats van normale achtbaankarretjes zouden bezoekers zitten in rijdende bedden. Het laatste idee komt echter nooit van de grond.
Katowice en de Genneper Watermolen
Anton Pieck en Reijnders worden tijdens het grote succes van de Efteling gevraagd om in het Poolse Katowice een sfeerloos pretpark op te peppen met nieuwe ideeën en vormgeving. Pieck ziet het plan niet zitten omdat het park 'foeilelijk' zou zijn en alles opnieuw opgebouwd zou moeten worden om de sfeer en techniek te verbeteren. In 1956 gaat het koppel aan de slag met de 'Genneper Watermolen', een restauratieplan voor een grote nostalgische achtertuin in Eindhoven. Pieck maakt een aantal ontwerpschetsen en Reijnders bedenkt een compleet recreatiegebiedje. Uiteindelijk koopt de gemeente in 1961 de watermolen op om hem te renoveren, maar de plannen van Pieck en Reijnders worden niet uitgevoerd.
Uitbreiding van de Efteling
In de Efteling komt er een reeks aan uitbreidingen op gang. In 1953 opent het Café-Restaurant en komen er poppen in het kasteel van Doornroosje. In 1954 opent het Anton Pieckplein, waar Reijnders tijdens de opening van het plein een grap uithaalt met Pieck. Op het Pieckeriaanse poppentheater heeft Reijnders een lelijk stijlloos geschilderd bord gehangen met daarop de tekst 'IJS'. Pieck zit zich tijdens de speeches van het bestuur, allemaal op de hoogte van de grap, mateloos te ergeren aan het bord. Als de voorzitter dit opmerkt vraagt hij Pieck dan maar weg te halen wat hem zo ergert. Pieck staat op en rukt het bord van de muur en onthult daarmee het naambord van het naar hem genoemde plein.
In 1958 wordt de Vliegende Fakir gebouwd. Reijnders had al eerder het idee, maar was telkens niet tevreden over de technieken. Het was gebruikelijk om eerst een bestaand verhaal te kiezen en daaromheen een uitbeelding te maken. In dit geval, net als bij de Sprekende Papegaai, was het andersom: Reijnders bedenkt een techniek en daaromheen wordt een sprookje bedacht. Tijdens het maken van een bruidsreportage voor een kennis bedenkt Reijnders zich dat telefoondraden soms moeilijk te zien zijn door gemetselde voegen op de achtergrond. Op dezelfde manier kon Reijnders van de ene naar de andere toren van de Fakir wat kabels hangen, alleen zouden de kabels dan moeten wegvallen tegen een verbindende muur met lijn-schildering. Een ander probleem is het omhoog laten komen van de tulpen en hiervoor maakt Reijnders een prototype met waterbassins in Kaatsheuvel. Uiteindelijk wordt het sprookje succesvol uitgevoerd, precies zoals Reijnders bedacht had.
Terwijl Reijnders in de jaren vijftig zich voornamelijk richt op het bijwonen van vergaderingen, nieuwe ideeën opdoen, onderhoud pleegt en aan verbeteringen van bestaande sprookjes werkt, raakt hij ook betrokken met andere projecten. Zo is hij vanaf 1965 betrokken bij de plannen voor Lips Autotron in Drunen. Verder maakt hij nog enkele kleine documentaires, waarvan een propagandafilm over de Efteling onder de naam 'De Efteling in het Hart van Brabant'. Verder schrijft hij begin jaren zestig een misliturgie die de ontkerkelijking zou moeten tegengaan.
Reijnders werkt tot 1965 actief aan allerlei technieken en sprookjes, waarvan de meest bekende Holle Bolle Gijs is. Holle Bolle Gijs wordt bedacht door Reijnders en technisch werkt hij samen met Henk Knuivers, die inmiddels meer bij de Efteling dan bij Philips betrokken is. Holle Bolle Gijs wordt het grootste succes van de Efteling tot dan toe - zelfs alle hegjes rondom Holle Bolle Gijs worden leeggeplukt om de hongerige veelvraat zijn honger te doen stillen. In 1967 spreekt Reijnders de stem in van Wagen Gijs.
Reijnders laatste project is de Indische Waterlelies, een project waarvoor hij toestemming moet vragen aan Koningin Fabiola van België. Hij krijgt toestemming om een kwartier met praten, maar Reijnders' boeiende vertellen zorgt dat het gesprek twee uur uitloopt. Reijnders gaat over tot technische realisatie, waarbij hij meteen 100 Hema-poppen bestelt waarmee hij verschillende experimenten uitvoert voor de beweging van de sterrenfeetjes. Reijnders is ook verantwoordelijk voor de muziek, waarbij hij kiest tussen het contrast van zangeres Yma Sumac en de sterke melodie van de Afrikaan Beat. In combinatie met de uitgebreide bewegingen van alle figuren in het sprookje wordt de Indische Waterlelies een groot succes.
Afscheid van de Efteling
Eind jaren zestig komt Reijnders met steeds wildere ideeën en plannen die steeds verder af staan van het gedachtegoed van de Efteling en Anton Pieck.[1] Diverse keren komt hij met zelfbedachte voorstellen waar binnen het bestuur niet om werd gevraagd en waar ook geen animo voor is. Een voorbeeld is de ‘Gierige Vrek’, een wisselautomaat die een gedeelte van het gewisselde geld achterhoudt. Desondanks worden daar wel de nodige declaraties voor verstuurd, tot verbazing van het bestuur.[2] Zijn zakelijke talent lijkt langer te functioneren dan zijn creatieve spitsvondigheid en er schijnt enige onenigheid tussen Pieck en Reijnders te ontstaan.[3]
In februari 1970 wordt er voor het eerst over gesproken in de bestuursvergadering van de Efteling. ’De kloof tussen Peter Reijnders en de Efteling wordt alsmaar groter’, zo stelt jubileumboek Kroniek van een Sprookje ruim dertig jaar later. De tweewekelijkse bijeenkomsten tussen Pieck, Op den Kamp, Reijnders en de directie worden vervangen door rechtstreekse contacten tussen de adviseurs en de Efteling-afdelingen zelf. Reijnders wordt ’telkens als dat nodig is, uitgenodigd te adviseren’ en wordt daarover schriftelijk geïnformeerd. Op de bestuursvergadering van 23 oktober wordt door zijn zwager Van der Heijden benoemd dat Reijnders ‘wegens ver gevorderde leeftijd nauwelijks nog als adviseur kan optreden’ en wordt hem een financiële regeling aangeboden.[1]
In 1972 is Reijnders voor het laatst aanwezig in de Efteling en ontvangt het park de 'Pomme D'Or'. Het is een bekroning op zijn werk waar hij zijn belangrijke en vooral onvervangbare stempel op heeft gedrukt.
- Rob Smit: Peter Reijnders 1900-1974, 1984 (herdruk 1990)
- André Sonneville: Mam, een duppie voor de kip?, 1992
- ↑ 1,0 1,1 Henk vanden Diepstraten: De Efteling/Kroniek van een Sprookje. Baarn: Tirion (2002), p. 83
- ↑ Persoonlijk gesprek met Jan Verhoeven, september 2013
- ↑ ‘De verweven historie van Kaatsheuvel en de Efteling’, Mari van Heumen (2u26m), Kleine Boodschap, aflevering 260, 21-02-2022